donderdag 6 februari 2014

Stromingsboek verslag periode 1950-1980 Bezonken rood

Titel: Bezonken rood
Schrijver: Jeroen Brouwers
Plaats van uitgave: Amsterdam
Jaar van eerste uitgave: 1981
Jaar uitgave gelezen druk:2010
Aantal pagina’s: 152
Genre: :Psychologische oorlogsroman

De hoofdpersoon in het verhaal is Jeroen Brouwers. Zijn moeder is eind januari 1981 gestorven. Hij heeft haar nooit opgezocht in het bejaardentehuis. Het overlijden van zijn moeder is hem ’s ochtends telefonisch bericht. Hij was niet aanwezig op de crematie.

De hoofdpersoon lijdt aan plotselinge aanvallen, waarbij hij krankzinnig van angst wordt. De ‘angst- en emotiedempers’ die hij er tegen slikt, maken hem rustig en onverschillig, denken wordt onmogelijk en er treedt een vervreemding op van zichzelf.
Toen hij een tamelijk onevenwichtig leven leidde, zes à zeven jaar geleden, heeft hij Liza ontmoet. Hij is slechts drie dagen in haar gezelschap geweest. Toch is ze zeer belangrijk in zijn leven. Dit komt doordat hij een moederfiguur in haar ziet. Na deze korte relatie is hij getrouwd met een andere vrouw. Ze schonk hem een kind. Na de dood van zijn moeder moet hij zowel aan haar als aan Liza denken, in dezelfde hoeveelheid van liefde als van afkeer.  ‘Ik voel niets en ik wil niets voelen.’

Brouwers heeft samen met zijn grootmoeder, moeder en zus in het Jappenkamp Tjideng gezeten, waar Kenitji Sone de commandant was. Jeroen woonde er van zijn derde tot en met zijn vijfde levensjaar. 
De ellende van het kamp is voor hem pas later realiteit geworden. Destijds heeft hij, als ‘egoïstische levenslustige kleuter’, helemaal niet geleden. Zo heeft hij geen slechte herinnering aan de psychologische foltering. Deze bestond eruit dat, van tijd tot tijd alle jongetjes afscheid van hun moeder moesten nemen omdat ze werden opgehaald met onbekende bestemming, waarna ze soms dagenlang wegbleven.
Nadat de moeder van Brouwers, door Sone persoonlijk, tot bloedens toe in het kruis is getrapt, zegt Jeroen het volgende: ‘Geboekstaafd is: “Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden”.’ En hij denkt: ‘nu wil ik een ander want deze is kapot’, zoals hij later, bij de geboorte van zijn dochtertje denkt: ‘nu wil ik een andere vrouw.

Voor Jeroen was de tijd na de oorlog pas traumatisch. Zijn moeder laat hem achter in een pensionaat. Ze heeft hem verraden, zo voelt Jeroen het. Bij de afscheidszoen valt de voile van zijn moeder voor zijn lippen. “Dit ‘voorval’ is tekenend voor de rest van mijn leven: wij kussen elkaar door een traliewerk van spinnenweb”. Hij stelt zich enkele keren voor wat zijn moeder en hijzelf gedaan hebben op het moment dat ze overleed. Zo beschrijft hij uitvoerig wat er te zien was op de televisie.

Toen hij nog kampbewoner was, is zijn grootmoeder overleden. Vele kampbewoners overleden, maar hij had geen enkele gevoelens, zelfs niet toen zijn kampvriendjes overleden.

die middag gaat hij rondrijden in zijn auto. Hij verlangt naar Liza. Hij belandt letterlijk en figuurlijk in mist, en verdwaald. Uiteindelijk stapt hij uit zijn auto en begint hij te lopen door het bos. Hij komt aan bij een zwart meer. Hier denkt hij aan zijn overleden moeder. Tevens denkt hij terug aan het kamp. Hij wilde zijn moeder wel verzorgen, maar hij kon niets meer voor haar doen, dan voorlezen uit het boek Daantje, het boek waaruit zijn moeder hem heeft leren lezen en voor hem van grote waarde is.  Nu zijn moeder dood is, hoopt hij dat Liza verschijnt.
Brouwers rijdt terug naar huis en ‘ik ben aan mijn werktafel gaan zitten om zogenaamd onaangeraakt, onaangedaan, onverstoord, het werk aan mijn boek over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur,
dat ik onder handen had, te hervatten’. Het wil echter niet vlotten. Hij begint te drinken. Hoe meer hij drinkt, hoe minder hij trilt.... 


Kenmerken van deze stroming
De stroming van dit boek is romantiek. In een romantische stroming spelen gevoelens een sterkere rol ook het individu werd steeds belangrijker. De verbeeldingskracht speelt een belangrijke rol. Mensen hebben vaak een pessimistische kijk op het leven en men vluchtte uit de werkelijkheid.

De verbeeldingskracht in dit boek is ook heel sterk aanwezig. De hoofdpersoon van het verhaal Brouwers wordt constant geteisterd door angsten en enge beelden die hij niet onder controle heeft.

‘Soms is mijn angst zo erg dat het mij voorkomt dat mijn gezicht op een papperige manier vloeibaar is geworden en bezig is in klodders van mij af te druipen, - na de angstaanval is het of ik een ander gezicht heb gekregen en ik mijn eigen vertrouwde spiegelbeeld niet zal herkennen.[…] Wat mij had overvallen was: angst. Ik ging op de bank zitten die bij de telefoon aan het raam staat en strekte mijn hand uit naar het plastic pillenkokertje, naast de telefoon, op de vensterbank. […] Ik nam niet een handvol pillen, ik nam één pil. Ik stond op om in de keuken de pil door te spoelen, niet met jenever, maar met water. Het is mijn tijd nog niet en zeker niet wil ik gelijktijdig met mijn moeder, aan haar hand, de grote oversteek maken. Toen ik even later opnieuw aan het huiskamerraam stond, voelde ik de rust en de onverschilligheid in mij dalen. Ik zag dat ik al uit mijzelf was weggeleid: aan de andere kant van het raam, op minder dan een meter van mij vandaan, stond misschien mijn andere, mijn door angst bevangen ik, -in ieder geval stond daar een naakte vent in de mist, wiens gezicht uit brij-achtige viscositeit bestond die bezig was in klodders van hem af te druipen. […] Gelijktijdig deden hij en ik een paar stappen terug, waarbij ik hem aan de andere kant van het raam achteruitlopend in de mist zag verdwijnen.’                                                                -Bladzijde 14, 15.

In dit stukje ziet hij een afdruipend gezicht, maar dat is niet realistisch. Je ziet duidelijk dat de angst hem in zijn macht heeft. Hij ziet sommige dingen niet meer helder.

Pessimisme komt in dit boek ook heel duidelijk voor. Dat is te zien in dit stukje van het boek.

 ‘Dat mijn moeder haar leven lang zo moedig is geweest, zei iedereen, staande bij haar kist. Haar niet te verwoesten optimisme, haar vrolijkheid, dat ze altijd lachte. Van mij zal dit alles niet kunnen worden gezegd. Ik ben niet optimistisch, ik ben ook niet vrolijk, en wil ik lachen zoals (dat is waar) mijn moeder altijd lachte moet er wel iets érg leuks gebeuren of worden opgemerkt. Ik lijk wat dat betreft niet op haar, - en zo moedig zoals zij was, ben ik ook niet, ik ben integendeel eigenlijk nogal bang, sterker: bij tijd en wijle ben ik half krankzinnig van angst (om onbestemde dingen die mij opeens ‘bedreigen’).’                                                   -Bladzijde 13

Brouwers zegt het eigenlijk al voor, hij is niet een optimistisch maar een pessimistisch persoon

De hoofdpersoon vlucht in het onderstaand stukje weg naar het natuur ook dat is een belangrijk kenmerk voor de romantische stroming.


 ‘ergens waar ik opeens was, -een mij onbekende plaats die mij toch bekend voorkwam, een plats, zo bleek later, die zich dicht bij mijn huis bevond en die ik, misleid door de mist en de verwardheid van mijn gedachten, had bereikt na klaarblijkelijk urenlang in lussen te hebben rondgereden, stuurde ik de auto een bospad op, niet in staat om mijn beven te beteugelen en de auto naar behoren te blijven sturen. Ik begon, op een holletje, alsof ik werd achtervolgd ofwel alsof ik haast had om nog ergens op tijd te zijn, door het bos te sjokken, verdwaasd van angsten alweer, die ik niet in staat was te sjokken, verdwaasd van angsten alweer, die ik niet in staat was te bestemmen of te beredeneren, in mijn hoofd was dezelfde mist als in het bos. In het bos had die mist zich tussen de naakte en niet-naakte bomen opgestapeld tot torens, kastelen en gotische kerken: -Ik was in een spookstad waar alles was behangen met drapeersels van rag dat leek op oud dood haar vol leeggezogen insecten, iedere spindraad was bezet met kleine regendruppels, er waren erepoorten die waren ontstaan door de woekergroei van duizenden elfenbanken in duizenden kleurvarianten, alles druipend, alles schijnbaar onontdekt en onbetreden. […] Niet ik holde door de bomen door, de bomen holden om mij heen, hun takken uitstrekkend naar mijn gezicht om het als een masker van mij af te rukken en mij er een gezicht van mist voor in de plaats te geven. Niet ik drong het bos in, het bos drong zich op aan mij, alsof het bestond uit decorstukken die eigener beweging waren beginnen te lopen, mij omsingelend en blokken mist voor zich uit schuivend waarin ik mijzelf onzichtbaar zag worden, alsof ik verdween in een gat in de tijd’                                                            -Bladzijde 86


Naar mijn mening is het boek heel erg pessimistisch, wat tevens de voedingsbodem is van de romantiek. Alleen ik twijfelde een beetje met realisme aangezien heel veel mensen de vervelende gebeurtenissen in de jappenkampen proberen te vergeten met “maar we hebben gelachen”. Na mijn twijfels kwam ik toch op de conclusie dat het boek gerekend kan worden tot de romantiek, met een klein beetje realisme.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten